vervoeging
onbepaalde wijs to  come 
he/she/it  comes 
verleden tijd  came 
voltooid
deelwoord
 come 
onvoltooid
deelwoord
 coming 
gebiedende wijs  come 

come

  1. ergatief komen, naderen
  2. ergatief aankomen, arriveren
  3. ergatief afkomstig zijn
  4. ergatief meegaan
  5. ergatief opduiken, verschijnen
  6. ergatief gebeuren, plaatsvinden
  7. ergatief bestaan, zijn
  8. ergatief beschikbaar, voorhanden zijn
  9. hulpwerkwoord ~ to toevallig iets doen
  10. hulpwerkwoord ~ to beginnen met iets te denken/vermoeden enz.
  11. koppelwerkwoord, (verouderd) worden [2]
  12. onovergankelijk, (seksualiteit) klaarkomen, komen [2]
  13. overgankelijk een bep. weg/route afleggen [2]
  14. overgankelijk, (informeel) zich de positie van iets of iemand aanmeten, zich voordoen als
enkelvoud meervoud
come -

come

  1. (verouderd) aankomst
  2. (seksualiteit), (informeel) semen


  • co·me

come

  1. als, zoals
  2. hoe, wat

come

  1. toen, zodra
  2. hoe, op welke wijze


vervoeging van
comer

come

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van comer
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van comer
vervoeging van
comerse

come

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van comerse