come
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to come |
he/she/it | comes |
verleden tijd | came |
voltooid deelwoord |
come |
onvoltooid deelwoord |
coming |
gebiedende wijs | come |
- erfwoord van Middelengels comen/cumen, < Angelsaksisch cuman. Verder te herleiden tot West-Germaans *kweman / *kwemaną, Indo-Europees*gʷémt / *gʷem-.
come
- ergatief komen, naderen
- ergatief aankomen, arriveren
- ergatief afkomstig zijn
- ergatief meegaan
- ergatief opduiken, verschijnen
- ergatief gebeuren, plaatsvinden
- ergatief bestaan, zijn
- ergatief beschikbaar, voorhanden zijn
- hulpwerkwoord ~ to toevallig iets doen
- hulpwerkwoord ~ to beginnen met iets te denken/vermoeden enz.
- koppelwerkwoord, (verouderd) worden [2]
- onovergankelijk, (seksualiteit) klaarkomen, komen [2]
- overgankelijk een bep. weg/route afleggen [2]
- overgankelijk, (informeel) zich de positie van iets of iemand aanmeten, zich voordoen als
enkelvoud | meervoud |
---|---|
come | - |
come
- (verouderd) aankomst
- (seksualiteit), (informeel) semen
- co·me
come
come
vervoeging van |
---|
comer |
come
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van comer
- gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van comer
vervoeging van |
---|
comerse |
come
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van comerse