tentdak
- tent·dak
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tentdak | tentdaken |
verkleinwoord | tentdakje | tentdakjes |
het tentdak o
- een dakvorm die bestaat uit vier of meer driehoekige dakschilden die in één punt samenkomen: het nokpunt
- het dak van een tent; dak gemaakt van doek
- Vooral in de afgelopen warme weken genoten de gasten van de ambiance. Dineren onder een tentdak aan de rand van de vijver in de parkachtige tuin van hotel De Lutt. Eens een keertje weer wat anders. [2]
- Vrijwilligers uit Hengevelde hebben het podium in het dorpshart van een tentdak voorzien. Het is een initiatief van de stichting Hengeveldse Evenementen Tent (HET). [3]
- Het regende zondag tijdens het kapellenfestival Toeten en Bloazen niet alleen buiten. Ook binnen in de feesttent vielen dikke druppels condensvocht vanaf het tentdak op de hoofden van het feestende en hevig transpirerende Boeskoolvolk op de feestvloer. [4]
- [1] piramidedak, puntdak, paviljoendak,
- [2] zeildak, velum
1. dat in een vorm die lijkt op een tent
- Het woord tentdak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tentdak" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
84 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 10-08-06, Dineren onder tentdak
- ↑ Tubantia 09-06-06 Droog feesten in Hengevelde
- ↑ Tubantia 21-01-08 Toeten en Bloazen: 't Stroat gaat volgend jaar zeker weer
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be