• ten·ten·kamp
enkelvoud meervoud
naamwoord tentenkamp tentenkampen
verkleinwoord tentenkampje tentenkampjes

het tentenkampo

  1. een kamp met tenten als behuizing
    • Hun huis ligt vlak bij een tentenkamp. 
    • Op het plateau was een enorm tentenkamp gebouwd. Honderden tenten van allerlei vorm en kleur stonden in grote kringen om elkaar heen. In het midden van het kamp zag Nemo een tent, die twee keer zo groot was als de grootste in het hele kamp. Boven deze tent, die van zwart zeildoek was gemaakt en waarvoor twee onbeweeglijke schildwachten stonden, waaide een bloedrode vlag aan een lange stok. [1] 
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 125