• tent·je

het tentjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord tent
     Ik was totaal weggeregend in mijn tentje en had het hele weekend een beetje verloren en verveeld voor me uit zitten kijken in een kroeg.[1]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers