Een strand.
  • strand
  • In de betekenis van ‘kustgebied met zand’ voor het eerst aangetroffen in 1368 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord strand stranden
verkleinwoord strandje strandjes

het strando

  1. (aardrijkskunde) strook met zand bedekt land langs de kust
     En dan te bedenken dat je in Amerika niet eens topless op het strand mag liggen.[3]
  • Een schip op het strand is een baken in zee
van de fouten die anderen hebben gemaakt kun je zelf veel leren
vervoeging van
stranden

strand

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stranden
    • Ik strand. 
  2. gebiedende wijs van stranden
    • Strand! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stranden
    • Strand je? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]


strand

  1. strook land langs de kust


strand g

  1. strook land langs de kust


strand

  1. strook land langs de kust


strand v, m

  1. strook land langs de kust


strand g

  1. strook land langs de kust