Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stran·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stranden
strandde
gestrand
zwak -d volledig

Werkwoord

stranden

  1. ergatief aan de grond vastlopen
    • Het schip strandde juist voor de havengeul. 
  2. niet meer verder kunnen
     De jongen naast me deed zijn koplamp aan waardoor de in de muur gekraste namen zichtbaar werden: hier waren al eerder mensen gestrand.[1]
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de strandenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord strand

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Deens

Woordafbreking
  • stran·den
Naar frequentie 1904

Zelfstandig naamwoord

stranden, g

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van strand


Noors

Woordafbreking
  • stran·den
Naar frequentie 2615

Zelfstandig naamwoord

stranden, m

  1. bepaalde vorm nominatief enkelvoud van strand
Schrijfwijzen