[1] Een keuken
  • keu·ken
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kookvertrek’ voor het eerst aangetroffen in 1236 [1]
  • Via het Laatlatijnse cocina van coquina
1 enkelvoud meervoud
naamwoord keuken keukens
verkleinwoord keukentje keukentjes
2 enkelvoud meervoud
naamwoord keuken keukens
verkleinwoord

de keukenv / m

  1. een plaats waar gekookt wordt, ruimte waarin mensen hun voedsel bereiden
    • De keuken in mijn huis is vrij groot. 
     Barbie en ik sloten ons uren op in de keuken om het feestmaal voor te bereiden.[2]
  2. (figuurlijk) (kookkunst) de wijze waarop in een land of streek gekookt wordt
    • De Indische keuken is lekker en gezond. 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]


keuken

  1. keuken; een plaats waar gekookt wordt, ruimte waarin mensen hun voedsel bereiden


keuken

  1. keuken; een plaats waar gekookt wordt, ruimte waarin mensen hun voedsel bereiden