Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • keu·ken·mees·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord keukenmeester keukenmeesters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de keukenmeesterm [1]

  1. (beroep) leidinggevende in een keuken
     Met een scherpe stem scheldt Betje de praters voor luiaards en dagdieven en zet ze aan hun arbeid en dan begint ze met de dikke gewichtige keukenmeester te overleggen over gevulde soezen en marsepeinen harten, over ketels met slemp en warme kruidenwijn, over het souper dat vanavond voor de jongelui moet worden opgedist, zodra ze met het palmknopen en het versieren klaar zijn.[2]


Synoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • schraalhans is keukenmeester
er moet heel zuinig aan gedaan worden
 Hij voegde daaraan toe dat het kabinet genereus is. "Het is niet Schraalhans is keukenmeester. Er lag al een pakket van 60 miljard en daar komt nu nog eens ruim 7 miljard bij." Maar dat is wel allemaal belastinggeld, benadrukt hij, dat je niet eindeloos kunt blijven uitgeven.[3]


Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723
  3.   Weblink bron “Kamer voor nieuwe coronasteun, maar vindt het onvoldoende” (Donderdag 28 januari 2021, 19:38), NOS