Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • keu·ken·ko·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord keukenkoning keukenkoningen
verkleinwoord keukenkoninkje keukenkoninkjes

Zelfstandig naamwoord

de keukenkoningm

  1. (kookkunst) iemand die heel erg goed is in het bereiden van eten
    • De keukenkoning legde ons uit hoe we mayonaise dienden te maken. 

Gangbaarheid