• aan·bouw·keu·ken
enkelvoud meervoud
naamwoord aanbouwkeuken aanbouwkeukens
verkleinwoord aanbouwkeukentje aanbouwkeukentjes

de aanbouwkeukenv / m

  1. een aanbouw aan het het huis waardoor de keuken groter wordt; aanbouw aan het huis waarin de keuken wordt geplaatst
    • Bij mij gingen alle remmen los. Vuilbekkerij, handtastelijkheden; you name it, alles. Man, man. ‘Na afloop zei de regisseur: Wim, dit gaan we niet uitzenden. Ik begrijp dat. Ik werk vaker op die manier. De methode aanbouwkeuken. Kot na kot na kot neerzetten. En dan alles wegsmijten, zodat een eenvoudige vorm overblijft.[1] 
    • Een 'fifty-fifty deal', zoals Pat Boone zong, waarin man en vrouw gelijken zijn, weliswaar met onderscheiden taken, en met elkaar praten over cruciale beslissingen als een nieuwe aanbouwkeuken, kinderen, en breuklijnen in zijn, en later ook haar, carrière.[2] 
  1. Volkskrant ROB GOLLIN 20 oktober 2005,
  2. NRC Sjoerd de Jong 21 maart 1997