Nederlands

 
achterkeuken
Uitspraak
Woordafbreking
  • ach·ter·keu·ken
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord achterkeuken achterkeukens
verkleinwoord achterkeukentje achterkeukentjes

Zelfstandig naamwoord

achterkeuken v/m [1]

  1. bijkeuken aan de achterkant van het huis; ruimte tussen de schuur en het huis in
     De man en de vrouw, voormalige antiquairs, leidden een teruggetrokken bestaan en waren bang voor een overval. "Meestal zaten ze in de achterkeuken, de woonkamer bleef onaangeroerd", schrijft Het Laatste Nieuws. Het echtpaar zou geregeld ruzie hebben gehad.[2]
     Op zijn kast in de achterkeuken staan twee kristallen glaasjes met een bierviltje op. Rechts ervan een fles Wortegemsen. Links een witte Bouchard Père et fils Macon Village van 2015.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Hoogbejaarde Belg slaat zijn vrouw (87) dood met hamer” (21-09-2021), NOS
  3.   Weblink bron
    Bieke Cornillie
    “Vlaamse wijnhandelaar Leo (90) is de oudste starter van het land” (04-11-2019), Tubantia