keukengereedschap

  • keu·ken·ge·reed·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord keukengereedschap keukengereedschappen
verkleinwoord keukengereedschapje keukengereedschapjes

het keukengereedschapo

  1. (kookkunst) werktuig dat is gemaakt om te worden gebruikt bij het bereiden van maaltijden
    1. bepaald voorwerp
       Het favoriete product van de baas zelf? „Onze ijsmachine. Een betaalbaar keukengereedschap waarmee je tot in de eeuwigheid het heerlijkste ijs maakt.”[2]
       Een mes is daarom niet alleen het meest compacte, maar ook het onontbeerlijkste keukengereedschap en voor menig thuiskok ook het begeerlijkste.[3]
    2. geheel van voorwerpen
       Halverwege de jaren tachtig drong, tout à coup, tot hem door dat de meeste kookrecepten al eeuwen klakkeloos worden overgeschreven en dat ook het keukengereedschap meer op traditie dan op bruikbaarheid is gebaseerd. Zie de garde, de deegroller, de schuimspaan en de zeef, het is, nom de Dieu, alsof we nog in de middeleeuwen leven.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Ebele Wybenga
    “Dit kunnen Nederlandse warenhuizen leren van het Duitse Manufactum” (4 februari 2017) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Ronald Hoeben
    “Japans snijwerk” (10 december 2011) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Karel Knip
    “Neus & tong” (19 juni 2010) op nrc.nl