• jeg
  • Afkomstig van het Oudnoordse voornaamwoord ek
Naar frequentie 2

jeg

  1. ik
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   jeg     jeget     jeger     jegerne  
genitief   jegs     jegets     jegers     jegernes  

jeg, o

  1. ego
  2. (letterkunde) de verteller of vertelster in eerste persoon enkelvoud in een literaire tekst (ik-verteller)


  • jeg
  • Afkomstig van het Oudnoordse voornaamwoord ek
Naar frequentie 1

jeg

  1. ik
    «Hvordan registrerer jeg meg som bruker?»
    Hoe kan ik mij als gebruiker registreren?
  • Du er større enn jeg.
Du er større enn meg.
Jij bent groter dan ik.
getal / respect pers. genus / bezield onderwerp (nominatief) nld. voorwerp (accusatief) nld.
enkelvoud 1e    jeg  ik  meg  mij
2e    du  jij  deg  jou
3e m persoon
m ding
 han 
 den 
hij  han  /  ham 
 den 
hem
v persoon
v ding
 hun 
 den 
zij  henne 
 den 
haar
o  det  het  det  het
meervoud 1e    vi  wij  oss  ons
2e    dere  jullie  dere  jullie
3e    de  zij  dem  hen
beleefdheidsvorm 2e    De  u  Dem  u
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   jeg     jeget     jeg
jeger  
  jega
jegene  
genitief   jegs     jegets     jegs
jegers  
  jegas
jegenes  

jeg, o

  1. ego
    «Jeget er bare et flyktiq fenomen i tiden mellom fødsel og død, en illusjon som opphører når sjelen forlater legemet.»
    Het ego is slechts een los verschijnsel in de tijd tussen geboorte en dood, een illusie die opheeft wanneer de ziel het lichaam verlaat.
  • jeget og omverdenen
ikzelf en de buitenwereld