ego
- ego
het ego o
- (psychologie) gevoel van eigenwaarde
- De grote salarisverhoging was heel goed voor haar ego.
- De jonge honkballer had een veel te groot ego.
- ▸ Het was alsof er meerdere mensen in mijn hoofd meeliepen, iedere stem met een eigen motivatie: soms vanuit mijn ego, soms vanuit mijn verstand en soms vanuit pure angst. Zo alleen was ik dus eigenlijk niet.[4]
- (psychologie) In de jungiaanse psychologie de organisatie van het bewustzijn waardoor de persoonlijkheid haar identiteit verkrijgt
- Het woord ego staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ego" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ ego op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "ego" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be