• cul·tus
  • Van het Latijnse cultus, in de betekenis van ‘godsverering, eredienst’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1] [2][3]
enkelvoud meervoud
naamwoord cultus culten
cultussen
verkleinwoord - -

de cultusm

  1. (religie) verering van een godheid, godsverering, eredienst
     De cultus van Apis nam dankzij de nieuwe Hellenistische god Sarapis nog meer toe in populariteit en zou deze populariteit behouden tot het christendom de ‘heidense’ religieuze gebruiken zou overstemmen in de publieke – en ongetwijfeld ook in de private – sfeer.[4]
  2. overdreven, dweepzieke aandacht
     De cultus rond Elon Musk: hoog tijd dat we kritischer gaan nadenken over deze ‘Homo Zeus’, die ons van de ene hype naar de andere sleept[5]
86 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[6]
  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.


cultus

  1. slecht


  • cul·tus
enkelvoud meervoud
cultus cultuses

cultus

  1. cultus


cultus m

  1. (landbouw) cultivering, het bebouwen van grond
  2. (religie) dienst, verering
  3. (religie) cultus, sekte
  4. verfijning, cultuur, elegantie
  5. kleding, uiterlijke verschijning

cultus

  1. voltooid lijdend deelwoord van colo;