• over·dre·ven
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen overdreven overdrevener overdrevenst
verbogen overdrevenste
partitief overdrevens overdreveners -

overdreven

  1. buiten proportie weergegeven
    • Hij komt soms met de meest overdreven verhalen op de proppen. 
     Het was misschien overdreven, maar ik had grote moeite met dit geskip.[1]
  2. te groot of te veel
    • Die overdreven voorliefde voor het gezag had ze van haar vader, adjunct van het plaatsvervangend afdelingshoofd bij het ministerie van Posterijen, die de hiërarchie binnen zijn ministerie zag als een metafoor voor het universum. [2] 
     De buitenproportioneel grote klokkentoren van rode baksteen met een witte marmeren omgang en een groen puntdak bracht met zijn asymmetrische plaatsing een belachelijk contrapunt aan in de rationele, paradeerbare ruimte, dat juist vanwege het feit dat het concessieloos gewaagd en overdreven was effectief en elegant uitpakte.[3]
vervoeging van
overdrijven

overdreven

  1. meervoud verleden tijd van overdrijven
    • Wij overdreven. 
    • Jullie overdreven. 
    • Zij overdreven. 
  2. voltooid deelwoord van overdrijven
vervoeging van
overdrijven

overdreven

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van overdrijven
    • ...dat wij overdreven. 
    • ...dat jullie overdreven. 
    • ...dat zij overdreven. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2. Lemaitre, Pierre
    "Tot ziens daarboven" 2014 ISBN 9789401601931 pagina 16
  3. “Grand Hotel Europa” (2018), ISBN 978-90-295-2622-7, p. 26
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be