• pom·peus
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘praalziek’ voor het eerst aangetroffen in 1488 [1]
  • afgeleid van het Franse pompeux (met het achtervoegsel -eus) [2] [3]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen pompeus pompeuzer pompeust
verbogen pompeuze pompeuzere pompeuste
partitief pompeus pompeuzers -

pompeus [4]

  1. overdreven prachtig, gezwollen
    • Iedereen speculeerde over een koerswijziging, maar zij bleef kalm. Volgens mij is die afkeer van hectiek een van de zaken die mensen zo bewonderen aan haar. Ze speelt met die mannelijke dadendrang om zich heen. Wij zijn allemaal een beetje pompeus. Wij laten ons sneller gaan. Merkel bewaart altijd de controle. Als haar iets niet zint, krijg je de straffende blik van de lady. Meer niet.’ [5] 
    • Hoewel het wat pompeus klinkt, mag je het volgens Van de Kerkhof best over ‘de emancipatie van de oudere’ hebben. ,,De tijd dat je met 50 jaar zo’n Abraham of Sarah kreeg omdat het leven zo’n beetje over was, ligt ver achter ons. [6] 
    • Zo pompeus dat het potsierlijk werd - dat was Captain Peacock, de afdelingschef verkoop in Grace Brothers, het aftandse warenhuis dat twaalf jaar lang de locatie was van de BBC-comedyserie Are you being served? (69 afleveringen tussen 1973-1985). [7] 
94 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[8]