bokken
- bok·ken
de bokken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord bok
- meervoudsvorm als officiële benaming (evenhoevigen) Caprinae (of geitachtigen) een onderfamilie uit de familie der holhoornigen (Bovidae), waartoe onder andere de geiten, schapen, gemzen en de muskusos behoren. De Tibetaanse antilope (Pantholops hodgsonii) wordt soms tot deze onderfamilie gerekend, en vaak gezien als de holhoornige die het nauwst aan de bokken verwant is
- [2] bosgeitantilopen, schapen, Spaanse steenbok
- [2] blauwschaap
- grijsbokken, rietbokken, rietbokken en waterbokken
- aardbok, alpensteenbok, bergrietbok, blauwbok, blesbok, bohorrietbok, bontebok, bosbok, gaffelbok, gemsbok, geringelde smalbok, grijsbok, heldenbok, kleine kortschildbok, kleine wespenbok, litschiewaterbok, nevelvlekbok, Nubische steenbok, rietbok, Sharpes grijsbok, Siberische steenbok, springbok, waliasteenbok, waterbok, weverbok, zwartstreepsmalbok
- gestreepte bokvis, getailleerde boktor, Oost-Aziatische boktor, veranderlijke boktor
- bokachtig, bokbak, bokbenig, bokbier, bokhamer, bokhoef, Bokhoven, bokjas, bokkalf, bokkeling, bokkenbaai, bokkenbaard, bokkenfuif, bokkenhaar, bokkenhout, bokkenhuid, bokkenhuis, bokkenkatoen, bokkenkop, bokkenkruid, bokkenkuur, bokkenleder, bokkenleer, bokkenlul, bokkennoot, bokkenorchis, bokkenpit, bokkenpoot, bokkenpootje, bokkenpruik, bokkenrijder, bokkenruilder, bokkenslinger, bokkensprong, bokkenstank, bokkentuig, bokkenvel, bokkenvlees, bokkenvoer, bokkenvreter, bokkenwagen, bokkenzeil, bokkever, bokkig, bokkit, bokkleed, bokkraan, boklager, bokleger, bokpaal, bokraaf, bokraam, bokram, bokrechter, boksbaard, boksboon, bokschaap, bokschip, bokschipper, boksdoorn, boksdoren, bokshoef, bokshoorn, bokshoren, boksic, bokskalebas, bokskalf, boksnuitkever, boksnuitkevers, bokspeterselie, bokspoot, bokspringen, boksteunsel, boksvoet, boktakel, boktor, boktorren, bokvis, bokwater, bokwoning, bokzadel, bokzitting, schapen met bokken verdelen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bokken |
bokte |
gebokt |
zwak -t | volledig |
bokken
- inergatief mokken omdat men zich verongelijkt voelt
- inergatief (van paarden) de achterhand in de lucht gooien
- (gewestelijk) zich vooroverbuigen, bukken.
1. mokken omdat men zich verongelijkt voelt
- Het woord bokken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bokken" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be