grootkopsnuittor (Platystomos albinus)
  • (IPA in voorbereiding)
  • bok·snuit·ke·ver
enkelvoud meervoud
naamwoord boksnuitkever boksnuitkevers
verkleinwoord boksnuitkevertje boksnuitkevertjes

de boksnuitkeverm

  1. (kevers) kever uit de familie Anthribidae   van kevers. De kevers zijn met maximaal 15mm van gemiddelde grootte en worden overwegend gekenmerkt door hun brede en enigszins afgeplatte monddelen met forse kaken. De monddelen zijn sterk parallel uitgegroeid waardoor ze op een hoekige 'snuit' lijken, het 'rostrum' genaamd. Enkele soorten, vooral uit de onderfamilie van de Choraginae, zijn minder fors van bouw en hebben geen bijzonder uitgerekte monddelen. De voelsprieten van de Anthribidae zijn niet geknikt en kunnen opvallend lang zijn. In enkele gevallen overschrijden deze zelfs het halsschild tot ver over de dekschilden. Hun Nederlandstalige benaming als 'bok'snuitkevers ontlenen ze, naar analogie met de 'boktorren' (Cerambycidae  ), aan deze lange voelsprieten