boksnuitkever
- (IPA in voorbereiding)
- bok·snuit·ke·ver
- samenstelling van bok zn en snuitkever zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boksnuitkever | boksnuitkevers |
verkleinwoord | boksnuitkevertje | boksnuitkevertjes |
de boksnuitkever m
- (kevers) kever uit de familie Anthribidae van kevers. De kevers zijn met maximaal 15mm van gemiddelde grootte en worden overwegend gekenmerkt door hun brede en enigszins afgeplatte monddelen met forse kaken. De monddelen zijn sterk parallel uitgegroeid waardoor ze op een hoekige 'snuit' lijken, het 'rostrum' genaamd. Enkele soorten, vooral uit de onderfamilie van de Choraginae, zijn minder fors van bouw en hebben geen bijzonder uitgerekte monddelen. De voelsprieten van de Anthribidae zijn niet geknikt en kunnen opvallend lang zijn. In enkele gevallen overschrijden deze zelfs het halsschild tot ver over de dekschilden. Hun Nederlandstalige benaming als 'bok'snuitkevers ontlenen ze, naar analogie met de 'boktorren' (Cerambycidae ), aan deze lange voelsprieten
- Het woord 'boksnuitkever' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.