boksnuitkevers
- (IPA in voorbereiding)
- bok·snuit·ke·vers
- samenstelling van bok zn en snuitkevers zn
- boksnuitkever zn met de uitgang -s
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boksnuitkevers | |
verkleinwoord |
de boksnuitkevers mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord boksnuitkever
- meervoudsvorm als officiële benaming (kevers) Anthribidae een familie van kevers van maximaal 15mm gemiddelde grootte. Zij worden overwegend gekenmerkt door hun brede en enigszins afgeplatte monddelen met forse kaken. De monddelen zijn sterk parallel uitgegroeid waardoor ze op een hoekige 'snuit' lijken, het 'rostrum' genaamd. Enkele soorten, vooral uit de onderfamilie van de Choraginae, zijn minder fors van bouw en hebben geen bijzonder uitgerekte monddelen. De voelsprieten zijn niet geknikt en kunnen opvallend lang zijn. In enkele gevallen overschrijden deze zelfs het halsschild tot ver over de dekschilden. Hun Nederlandstalige benaming als 'bok'snuitkevers ontlenen ze, naar analogie met de 'boktorren' (Cerambycidae), aan deze lange voelsprieten
- [2] kevers, insecten, zespotigen, geleedpotigen, dieren
- [2] grootkopsnuittor
- Het woord 'boksnuitkevers' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.