Nederlands

 
muskusboktor (Aromia moschata)
Uitspraak
Woordafbreking
  • bok·tor
Woordherkomst en -opbouw
  • samenstelling van  bok zn  en  tor zn , omdat de voelsprieten aan de hoorns van een bok doen denken, in de betekenis van ‘insect’ voor het eerst aangetroffen in 1766 [1] [2] [3]
enkelvoud meervoud
naamwoord boktor boktorren
verkleinwoord boktorretje boktorretjes

Zelfstandig naamwoord

de boktorv / m

  1. (kevers) grote kever met lange voelsprieten uit de familie Cerambycidae  
    • Ze onderzochten een boktor in de biologieles. 
Hyperoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

90 % van de Nederlanders;
42 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Meer informatie

Verwijzingen