• sy·na·go·ge
enkelvoud meervoud
naamwoord synagoge synagoges
synagogen
verkleinwoord synagogetje synagogetjes

de synagogev

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) (religie) gebedshuis, gebouw voor joodse godsdienstige bijeenkomst
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) (religie) joodse gemeente
     Van protestants tot katholiek, pinkstergemeenschappen, synagogen en oecumenische vieringen.[5]
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[6]