Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·beds·huis
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gebedshuis gebedshuizen
verkleinwoord gebedshuisje gebedshuisjes

Zelfstandig naamwoord

het gebedshuiso

  1. (religie) gebouw waarin godsdienstoefeningen plaatsvinden
    • Volgens de Twentse pastoor onderscheidt de christelijke gemeenschap op Sri Lanka zich door hun sterk verzoenende houding jegens andere religies. „Ze vormen slechts een kleine minderheid, - zo’n zeven procent van de bevolking- maar zijn zeer verdraagzaam. Zo heb ik het meegemaakt dat tijdens een misviering de buren van het boeddhistische gebedshuis opzettelijk lawaai begonnen te maken om het geluid van biddende christenen te overstemmen. Ik heb bewondering voor hun lankmoedigheid.” [1] 
Synoniemen
Verwante begrippen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen