synagoog
- sy·na·goog
- (verkorting) van synagoge, dat via Middelnederlands synagoge en Latijn synagoga komt van Oudgrieks συναγωγή (sunagoogè) "samenkomst, vergadering" [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | synagoog | synagoges synagogen |
verkleinwoord | synagoogje | synagoogjes |
- (Jiddisch-Hebreeuws) (religie) gebedshuis van joden, gebouw voor joodse godsdienstige bijeenkomst
- (Jiddisch-Hebreeuws) (religie) joodse gemeente
- beet haknesset, beet knesset, beet tefila, beis haknesses, beis knesses, esnoga, mikdasj meat, sjoel, sjtiebel, snoge
- Het woord 'synagoog' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "synagoog" herkend door:
77 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ synagoog op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be