Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sy·na·goog
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord synagoog synagoges
synagogen
verkleinwoord synagoogje synagoogjes

Zelfstandig naamwoord

de synagoogv / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) (religie) gebedshuis van joden, gebouw voor joodse godsdienstige bijeenkomst
  2. (Jiddisch-Hebreeuws) (religie) joodse gemeente
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

77 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen