jood
![]() |
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- jood
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘Israëliet’ voor het eerst aangetroffen in 1270 [1]
- van Middelnederlands jode, terug te voeren op Aramees [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jood | joden |
verkleinwoord | joodje | joodjes |
Zelfstandig naamwoord
jood m
- (Jiddisch-Hebreeuws) (religie) aanhanger van het joodse geloof, volgens de joodse traditie iemand of een man die geboren is uit een joodse moeder; verder iemand of een man die is toegetreden tot het jodendom; ook iemand of een man die het joodse geloof belijdt
- (scheikunde) een verkort woord voor het element jodium, voornamelijk bij geneesmiddelen
Synoniemen
Hyponiemen
- boekenjood, boterkoekjood, brillenjood, di-jood (2), lokjood, niet-jood, sjacherjood, spekjood, toddenjood
Afgeleide begrippen
|
Verwante begrippen
Vertalingen
1. de aanhanger van het joodse geloof
2. het element jodium
Gangbaarheid
- Het woord jood staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "jood" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "jood" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ jood op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Stichting Hebreeuwse en Jiddisje woorden in het Nederlands
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be