brillenjood
- Geluid: brillenjood (hulp, bestand)
- IPA: / ˈbrɪlə(n)ˌjot / (3 lettergrepen)
- bril·len·jood
- samenstelling van bril zn en Jood zn met het invoegsel -en- [1] [2]
- [2] in de eeuwen dat Joden uit veel beroepen en opleidingen werden geweerd, vormde het slijpen van lenzen een uitzondering, waardoor veel brillenverkopers Joods waren
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | brillenjood | brillenjoden |
verkleinwoord | - | - |
de brillenjood m
- (scheldwoord) iemand die een bril draagt
- ▸ Ik had een bril en dat waren in die tijd van die lullige ziekenfondsbrilletjes. Ik werd daarmee gepest, “schele” en “brillenjood” zeiden ze dan.[3]
- (beroep) (verouderd) verkoper van monturen met lenzen waarmee mensen beter kunnen zien
- ▸ Immers door als consequent fysioloog in het oog een optisch werktuig te zien, had hij het oude toverkunstje van de ‘brillenjood’ op markten en kermissen binnen de medische wetenschap getrokken: de bij- of verzienden pasten voortaan niet meer op goed geluk een bril op, de afwijking van het oog liet zich wetenschappelijk meten en corrigeren.[4]
- Het woord brillenjood staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ brillenjood op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Harry Bekkering geciteerd door Bea RosHet raadsel van de leesbaarheid in: Literatuur zonder leeftijd., jrg. 23 nr. 80 (najaar 2009), Biblion Uitgeverij, Leidschendam, 171/172
- ↑ Weblink bron Jan Romein & Annie Romein-Verschoor“Erflaters van onze beschaving.” (1977), Em. Querido's Uitgeverij, Amsterdam, p. 691