• jo·den·lijm
enkelvoud meervoud
naamwoord jodenlijm
verkleinwoord

de jodenlijmm [1]

  1. spuug, speeksel, kwijl
     Het genootschap Onze Taal begint een onderzoek naar het beeld van joden zoals dat vroeger in de Nederlandse taal tot uitdrukking kwam. Zo waren voor de Tweede Wereldoorlog uitdrukkingen zoals ”jodenlijm” voor spuug en ”het lijkt hier wel een jodenkerk” als er ergens veel lawaai was, erg ingeburgerd.[2]
  2. asfalt
45 % van de Nederlanders;
32 % van de Vlamingen.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Onderzoek naar beeld van joden in Nederlandse taal” (25-02-2005), Reformatorisch Dagblad
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be