Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kwijl
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘zever’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1440 [1]

Werkwoord

vervoeging van
kwijlen

kwijl

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwijlen
    • Ik kwijl. 
  2. gebiedende wijs van kwijlen
    • Kwijl! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kwijlen
    • Kwijl je? 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen