kwijlen
- kwij·len
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kwijlen |
kwijlde |
gekwijld |
zwak -d | volledig |
kwijlen
- inergatief een vloed van speeksel onwillekeurig uit de mond laten lopen
- De hond kwijlde bij het zien van het voedsel.
- inergatief (figuurlijk) zich overdreven verlangend gedragen
- In de enorme winkel stonden hobbyisten te kwijlen bij de nieuwste drones.
- overgankelijk onwillekeurig uit de mond laten lopen
- Doordat de verdoving nog niet helemaal was uitgewerkt kwijlde ze wat koffie op haar jurk.
1. een vloed van speeksel onwillekeurig uit de mond laten lopen
- Het woord kwijlen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kwijlen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be