• straf·fen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
straffen
strafte
gestraft
zwak -t volledig

straffen

  1. overgankelijk negatieve consequenties verbinden aan een als verkeerd geziene daad
    • De leraar strafte hem omdat hij te laat kwam, hij moest een nablijfbriefje halen bij de conciërge. 

de straffenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord straf
     Gelukkig werd er alleen wiet gevonden, dat wel geconfisqueerd werd maar waar verder geen straffen voor werden uitgedeeld.[2]
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]
  1. straffen op website: Etymologiebank.nl
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


Naar frequentie 32723

straffen

  1. nominatief bepaald onzijdig meervoud van straff