bestraffen
naamwoord van handeling | |
---|---|
zelfstandig | bijvoeglijk |
bestraffen | bestraffend |
bestraffing | bestraft |
- Geluid: bestraffen (hulp, bestand)
- be·straf·fen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
bestraffen |
bestrafte |
bestraft |
zwak -t | volledig |
bestraffen
- overgankelijk straf uitdelen aan iemand
- De ondeugende jongen werd bestraft.
- ▸ Of. . . Jezus, mens! Hou toch op met die idiote redeneringen, bestrafte ze zichzelf.[1]
- Het woord bestraffen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bestraffen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht , ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be