vervoeging
onbepaalde wijs to  punish 
he/she/it  punishes 
verleden tijd  punished 
voltooid
deelwoord
 punished 
onvoltooid
deelwoord
 punishing 
gebiedende wijs  punish 

punish

  1. overgankelijk bestraffen, straffen, straf opleggen
    «That crime should be punished
    Die misdaad moet worden bestraft.
  2. overgankelijk voordeel trekken uit
  3. overgankelijk zwaar belasten
    «The tires have been punished
    De autobanden zijn zwaar belast.
  4. overgankelijk, (voeding), (drinken) (rijkelijk) consumeren, zich te goed doen aan