• be·straf·te
vervoeging van
bestraffen

bestrafte

  1. enkelvoud verleden tijd van bestraffen
    • Ik bestrafte. 
    • Jij bestrafte. 
    • Hij, zij, het bestrafte. 
     Of. . . Jezus, mens! Hou toch op met die idiote redeneringen, bestrafte ze zichzelf.[1]
  2. verbogen vorm van bestraft, voltooid deelwoord van bestraffen