• straf·tijd
enkelvoud meervoud
naamwoord straftijd straftijden
verkleinwoord

de straftijdm

  1. de lengte van een vrijheidsstraf
    • Als Georges vertelt over zijn straftijd in de gevangenis beweegt er iets onder zijn sleep: dochter Christiane komt te voorschijn. [2] 
  2. de tijd die bij snelheidssporten als straf kan worden opgelegd
    • Majka kreeg nog wel een lichte straf opgelegd nadat hij zich tijdens een beklimming had afgeduwd van een motor. De renner had daar licht voordeel van en kreeg een minieme boete van 41 euro. Hij krijgt daarbovenop ook tien seconden straftijd en moet vijf punten voor de bolletjestrui inleveren.[3] 
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC 27 november 2014
  3. NRC 24 juli 2014
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be