Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • straf·fer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord straffer straffers
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de strafferm

  1. iemand die straft

Bijvoeglijk naamwoord

straffer

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van straf

Gangbaarheid

92 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen