Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • straf·rech·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord strafrechter strafrechters
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de strafrechterm

  1. (juridisch) (beroep) rechter die een oordeel uitspreekt in strafzaken
     Het Universitair Medisch Centrum Groningen is teleurgesteld over het "onbegrijpelijke" besluit om niet tot vervolging over te gaan. Het UMCG somt de ernstige gevolgen van tabaksverslaving nog eens op en zegt dat het goed zou zijn geweest als de strafrechter een oordeel had gegeven over de rol van de tabakssector.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Ficq zet strijd tegen tabaksindustrie voort via gerechtshof” (22-02-2018), NOS