strafte
- straf·te
vervoeging van |
---|
straffen |
strafte
- enkelvoud verleden tijd van straffen
- Ik strafte.
- Jij strafte.
- Hij, zij, het strafte.
- Ik strafte.
- Het woord strafte staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
straffen |
strafte