schaaf
- schaaf
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schaaf | schaven |
verkleinwoord | schaafje | schaafjes |
- (gereedschap) een werktuig om hout glad, vlak of dunner te maken
- Het werken met een schaaf geeft veel houtkrullen als afval.
- (gereedschap) een werktuig om dunne plakjes van een materiaal af te snijden.
- Voor de huidtransplantatie wordt met een speciaal schaafje een dun laagje van de huid afgenomen.
|
- schaafbank, schaafbeitel, schaafijs, schaafijzer, schaafkrullen, schaafmachine, schaafrasp, schaafsel, schaafstro, schaafwond, schaver
1. een werktuig om hout glad, vlak of dunner te maken
vervoeging van |
---|
schaven |
schaaf
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaven
- Ik schaaf.
- gebiedende wijs van schaven
- Schaaf!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schaven
- Schaaf je?
- Het woord schaaf staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schaaf" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schaaf" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schaaf op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be