Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zoet·schaaf
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zoetschaaf zoetschaven
verkleinwoord zoetschaafje zoetschaafjes

Zelfstandig naamwoord

de zoetschaafv / m

  1. (gereedschap) een fijne schaaf bedoeld om een oppervlak glad te maken
    • Ik moet het nu nog even met de zoetschaaf bewerken. 

Gangbaarheid