ooievaar

- ooi·e·vaar
- van Middelnederlands odevare, in de betekenis van ‘reigerachtige’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ooievaar | ooievaars ooievaren |
verkleinwoord | ooievaartje | ooievaartjes |
de ooievaar m
- (ooievaarachtigen) bepaald soort grote witte vogel met zwarte vleugelranden en rode poten, Ciconia ciconia
- Indien ooievaar wordt beschouwd als individu van de familie of andere groep ooievaars zie dan Hyponiemen ooievaars
1. bepaald soort grote witte vogel met zwarte vleugelranden en rode poten, Ciconia ciconia
- Het woord ooievaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ooievaar" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ ooievaar op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "ooievaar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be