Een stork.
  • stork
  • [1] afkomstig van:
Middelnederlands: storke, storc, sturc
Germaans: *sturkaz
Indo-Europees: *str̥gos (waarschijnlijk een uitbreiding van *ster- «stijf», naar de stijve bewegingen van de ooievaar)
  • Verwant in Germaans:
West: Engels: stork, Duits: Storch
Noord: Oudnoords: storkr
Deens/Noors/Nynorsk/Zweeds: stork
IJslands: storkur
  • Andere Indo-Europese talen

-mogelijk Oudgrieks: τόργος «gier, zwaan»

enkelvoud meervoud
naamwoord stork storken
verkleinwoord storkje storkjes

de storkm

  1. (ooievaarachtigen) bepaald soort grote witte vogel met zwarte vleugelranden en rode poten en dito snavel, Ciconia ciconia  
    • Aan het einde van de zomer vliegen de storken naar Afrika om er te overwinteren. 
  • Stork is een gewestelijke naam voor het standaardtalige ooievaar.


stork

  1. (ooievaarachtigen) stork, ooievaar, Ciconia ciconia  


enkelvoud meervoud
naamwoord stork storken
verkleinwoord

stork

  1. (ooievaarachtigen) stork, ooievaar, Ciconia ciconia  


  • Afkomstig van het Oudnoors zelfstandige naamwoord storkr

stork, g

  1. (ooievaarachtigen) stork, ooievaar, Ciconia ciconia  


  • stork
  • Via het Middelengelse stork en het Oudengelse storc ontwikkeld uit het Oergermaanse *sturkaz, van de Proto-Indo-Europese wortel *str̥gos, waarschijnlijk een uitgebreide vorm van de wortel *ster- (stijf). De vogel zou dan genoemd zijn naar zijn stijve bewegingen. Nabije cognaten zijn het Duitse Storch en het IJslandse storkur
enkelvoud meervoud
stork storks

stork

  1. (ooievaarachtigen) stork, ooievaar, Ciconia ciconia  
  • stalk (enkel een homoniem in niet-rotische accenten)


enkelvoud meervoud
naamwoord stork storken
verkleinwoord

stork

  1. (ooievaarachtigen) stork, ooievaar, Ciconia ciconia  


  • Afkomstig van het Oudnoors zelfstandige naamwoord storkr
Naar frequentie 25344
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   stork     storken     storker     storkene  
genitief   storks     storkens     storkers     storkenes  

stork m / v

  1. (ooievaarachtigen) stork, ooievaar, Ciconia ciconia  


  • Afkomstig van het Oudnoors zelfstandige naamwoord storkr
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   stork     storken     storkar     storkane  

stork m

  1. (ooievaarachtigen) stork, ooievaar, Ciconia ciconia  


enkelvoud meervoud
naamwoord stork storken
verkleinwoord

stork

  1. (ooievaarachtigen) stork, ooievaar, Ciconia ciconia  


stork

  1. (ooievaarachtigen) stork, ooievaar, Ciconia ciconia  


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   stork     storken     storkar     storkarna  
genitief   storks     storkens     storkars     storkarnas  

stork, g

  1. (ooievaarachtigen) stork, ooievaar, Ciconia ciconia