Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: lékLek
Een lekke band.
  • lek
[A] o enkelvoud meervoud
naamwoord lek lekken
verkleinwoord lekje lekjes

[A] het leko

  1. opening waardoor een vloeistof of een gas in of uit kan
    • een lek in de waterleiding 
[A] m enkelvoud meervoud
naamwoord lek
verkleinwoord

[A] de lekm

  1. stroming van een vloeistof of een gas door een ongewenste kleine opening
    • Hij kreeg het gaatje niet dicht, zodat de lek bleef doorgaan. 
stellend
onverbogen lek
verbogen lekke

[A] lek

  1. vloeistof of gas doorlatend
    • een lekke band 
vervoeging van
lekken

[A] lek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lekken
    • Ik lek. 
  2. gebiedende wijs van lekken
    • Lek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van lekken
    • Lek je? 
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord lek leks
verkleinwoord lekje lekjes

[B] de lekm

  1. (financieel) munteenheid van Albanië
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]


  • lek

lek

  1. tegenwoordige tijd van leke


  • lek

lek

  1. (valutanaam) lek, Albanese lek; munteenheid van Albanië


  • lek

lek

  1. gebiedende wijs van leka