• der·de
1. enkelvoud meervoud
naamwoord derde derdes
derden
verkleinwoord - -

hetderdeo

  1. door drie gedeeld iets
    • Een derde van de stedelijke wereldbevolking woont in sloppenwijken. 

dederdem

  1. nummer drie in een rij
    • De derde die belt maakt kans op 200 euro, waag je kans! 
    • Als je op de derde plaats komt in een wedstrijd krijg je een bronzen medaille. 
  2. (veelal meervoud) onbetrokken partij
    • De mening van derden moet worden ingeroepen om volledig objectief te zijn. 
     De schade en het verdriet die ze daarmee aan derden bezorgde waren compleet ondergeschikt.[2]

derde

  1. betrekking hebbend op nummer drie in een rij
    • De derde wereldoorlog bleef gelukkig uit. 
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]