• der·de
1. enkelvoud meervoud
naamwoord derde derdes
derden
verkleinwoord - -

het derdeo

  1. door drie gedeeld iets
    • Een derde van de stedelijke wereldbevolking woont in sloppenwijken. 
1. enkelvoud meervoud
naamwoord derde derdes
verkleinwoord - -
2. enkelvoud meervoud
naamwoord derde derden
verkleinwoord - -

de derdem

  1. nummer drie in een rij
    • De derde die belt maakt kans op 200 euro, waag je kans! 
    • Als je op de derde plaats komt in een wedstrijd krijg je een bronzen medaille. 
  2. (veelal meervoud) onbetrokken partij
    • De mening van derden moet worden ingeroepen om volledig objectief te zijn. 
     De schade en het verdriet die ze daarmee aan derden bezorgde waren compleet ondergeschikt.[2]
Rangtelwoord (nl)
0e 1e 2e 3e 4e 5e 6e 7e 8e 9e
10e 11e 12e 13e 14e 15e 16e 17e 18e 19e
20e 21e 22e 23e 24e 25e 26e 27e 28e 29e
30e 31e 32e 33e 34e 35e 36e 37e 38e 39e
40e 41e 42e 43e 44e 45e 46e 47e 48e 49e
50e 51e 52e 53e 54e 55e 56e 57e 58e 59e
60e 61e 62e 63e 64e 65e 66e 67e 68e 69e
70e 71e 72e 73e 74e 75e 76e 77e 78e 79e
80e 81e 82e 83e 84e 85e 86e 87e 88e 89e
90e 91e 92e 93e 94e 95e 96e 97e 98e 99e
100e 200e 300e 400e 500e 600e 700e 800e 900e 1000e
100e 103e 106e 109e 1012e 1015e 1018e 1021e 1024e 1027e

derde

  1. betrekking hebbend op nummer drie in een rij
    • De derde wereldoorlog bleef gelukkig uit. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]