opa
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- opa
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘grootvader’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1897 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opa | opa's |
verkleinwoord | opaatje | opaatjes |
Zelfstandig naamwoord
opa m
- (familie) de vader van een ouder
- Na school ging de jongen altijd bij zijn opa langs.
Synoniemen
Verwante begrippen
Overerving en ontlening
Vertalingen
1. de vader van een ouder
Gangbaarheid
- Het woord opa staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opa" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "opa" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Indonesisch
Woordafbreking
- opa
Woordherkomst en -opbouw
- uit het Nederlands "opa"
Zelfstandig naamwoord
opa
- (spreektaal), (familie) opa, grootvader
Synoniemen
Antoniemen
Oezbeeks
Zelfstandig naamwoord
opa
Schrijfwijzen
- Cyrillische transcriptie: опа.