dede
- de·de
dede
- Het tweede voorbeeld laat zien hoe in het Nederlands de onvoltooid verleden tijd van de aantonende wijs ook gebruikt waar andere talen de aanvoegende wijs gebruiken.
- Het woord 'dede' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "dede" herkend door:
9 % | van de Nederlanders; |
7 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Koenen, M."Hoop" in: Verzen. (1923) Boosten & Stols, Maastricht; p. 22; geraadpleegd 2017-04-22
- ↑ Beversluis, MMariken van Nimwegen. (1928) Kosmos, Amsterdam; p.24; geraadpleegd 2017-04-22
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- van Oudnederlands dede of deda [1][2]
dede
- deed, de onvoltooid verleden tijd van doen in de 1e persoon
- deed, de onvoltooid verleden tijd van doen in de 3e persoon
dede
- [A] Ontwikkeld uit Engels dead.
- [B] Waarschijnlijk oorspronkelijk gelijk aan [A].
[A] dede
[A] dede
- sterfte, dood
[B] dede
- ↑ Jacques Arends, Matthias Perl“Early Suriname Creole Texts” (1995), Frankfurt - Madrid, p. 273
- de·de
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | dede | dedeler |
genitief | dedenin | dedelerin |
datief | dedeye | dedelere |
accusatief | dedeyi | dedeleri |
locatief | dedede | dedelerde |
ablatief | dededen | dedelerden |
dede
- [1] büyükbaba