• far·far

farfar m

  1. (familie) grootvader (vader van vader)
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   farfar     farfaren     farfedre     farfedrene  
genitief   farfars     farfarens     farfedres     farfedrenes  


  • far·far

farfar m

  1. (familie) grootvader (vader van vader)
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   farfar     farfaren     farfedrar     farfedrane  
genitief   farfars     farfarens     farfedrars     farfedranes  


  • far·far

farfar g

  1. (familie) grootvader (vader van vader)
farfars enkelvoud meervoud
  onbepaald bepaald onbepaald bepaald
  nominatief     farfar     farfarn, farfadern     farfäder     farfäderna  
  genitief     farfars     farfarns, farfaderns     farfäders     farfäderna