Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • toon·schaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord toonschaal toonschalen
verkleinwoord toonschaaltje toonschaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de toonschaalv / m

  1. (muziek) een volgens bepaald schema stijgende of dalende opeenvolging van tonen binnen een octaaf
    • Op een piano is het zonder haperen spelen van de toonschaal in B grote terts vrij snel te leren. 
Synoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid