mineur
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mi·neur
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘mijnenlegger’ voor het eerst aangetroffen in 1578 [1]
- Van het Latijnse minor via Frans mineur (kleiner, kleinste)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | mineur | mineurs |
verkleinwoord | mineurtje | mineurtjes |
Zelfstandig naamwoord
- (militair) persoon die mijnen legt of ingraaft
Bijvoeglijk naamwoord
mineur
- (muziek) een toonsoort met een ingetogen karakter
- Na deze vrolijke passage slaat de stemming om, en het stuk eindigt in mineur.
- (muziek) “klein” in de benaming van bepaalde intervallen, akkoorden en toonladders; vaak genoemd in combinatie met het terts-interval
- Een terts is een interval dat: “groot”, “klein” (mineur), “overmatig” of “verminderd” kan zijn.
- Een kleinetertstoonladder, een mineurtoonladder, heeft als derde toon een “kleine terts.”
- Een klein akkoord, een mineurakkoord, heeft minimaal het interval “kleine terts.”
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord mineur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "mineur" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Frans
Uitspraak
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
mineur | le mineur | mineurs | les mineurs |
Zelfstandig naamwoord
mineur m
Antoniemen
- [4] majeur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | mineur | mineurs |
vrouwelijk | mineure | mineures |
Bijvoeglijk naamwoord
mineur