tonica
- to·ni·ca
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘grondtoon van een toonsoort’ voor het eerst aangetroffen in 1809 [1]
- Van het Duitse Tonika.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tonica | tonica's |
verkleinwoord | - | - |
de tonica v
- (muziek) de grondtoon van een toonaard, toonsoort, toonladder
- (muziek) het centrale akkoord (drieklank) van grondtoon, derde toon en vijfde toon van een toonladder
- [1] boventonica, subtonica
- [1] toonaard, toonsoort, toonladder
- [2] harmonieleer
- Het woord tonica staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tonica" herkend door:
50 % | van de Nederlanders; |
60 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "tonica" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be