Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • to·ni·ca
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘grondtoon van een toonsoort’ voor het eerst aangetroffen in 1809 [1]
  • Van het Duitse Tonika.
enkelvoud meervoud
naamwoord tonica tonica's
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de tonicav

  1. (muziek) de grondtoon van een toonaard, toonsoort, toonladder
  2. (muziek) het centrale akkoord (drieklank) van grondtoon, derde toon en vijfde toon van een toonladder
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Hyperoniemen
  • [1] toonaard, toonsoort, toonladder
  • [2] harmonieleer
Hyponiemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

50 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen