Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • to·nic
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘spuitwater’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1955 [1]
  • van Engels tonic [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord tonic tonics
verkleinwoord tonicje tonicjes

Zelfstandig naamwoord

de tonicm

  1. (drinken) soort kleurloze, licht bittere, koolzuurhoudende frisdrank
    • Je riep de kelner en vroeg wat hij drinken wilde. Hij wilde tonic. Hij kon geen drank meer zien, zei hij. [3]
  2. (drinken) glas of blikje met bepaalde kleurloze, licht bittere, koolzuurhoudende frisdrank
    • Hij keek kritisch toe bij het werk van zijn broer, die een tonic pakte uit een bak achter de tapkast. [4]
  3. (cosmetica) vloeistof bestemd om de huid te reinigen voor het aanbrengen van dagcrème
    • Dermo Purifyer is een nieuwe serie om een huidprobleem te verhelpen waarvan vooral pubers last hebben: een onzuivere huid met puistjes, ofwel acne. (…) Dermo Purifyer is niet minder dan een lijn en bestaat uit een reinigingsgel, een tonic, een crème-gel en een scrub. [5]
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
tonic tonics

Zelfstandig naamwoord

tonic

  1. tonicum, een versterkend middel
  2. (muziek): tonica, een toon of akkoord op de eerste trede van een toonladder
  3. (drinken) een koolzuurhoudende frisdrank met als kenmerkend ingrediënt kinine dat de bittere smaak levert
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Meer informatie